Op de hogeschool zijn we soms zóveel bezig met ons onderwijs relevant maken voor ‘de praktijk’ dat het ten koste kan gaan van ons eigen lerend vermogen en onze eigen academische vrijheid.
Als hbo-instelling moet je natuurlijk onderwijs verzorgen dat studenten voorbereidt op het beroep dat zij gaan uitvoeren. Daarom is het nodig dat iedere opleiding zo goed mogelijk probeert aan te sluiten op de praktijk waar hun studenten dat beroep gaan uitoefenen. Maar daar kun je ook in doorslaan.
Als een onderwijsprogramma te veel wordt bepaald door de wens te voorzien in wat ‘de praktijk’ vraagt, dan lukt het niet meer om als opleiding een gezonde, kritische afstand tot die praktijk te bewaren. Het gevolg daarvan is dat je als opleiding niet langer de vrijheid hebt om een eigen standpunt in te nemen, omdat je je dan te veel laat sturen door wat je denkt dat de praktijk wil.
Het VN-comité voor economische, sociale en culturele rechten zegt over academische vrijheid dat leden van de academische gemeenschap, individueel en collectief, de vrijheid hebben om op allerlei wijzen kennis op te doen, te ontwikkelen en te delen. Academische vrijheid omvat de vrijheid van individuen om vrijuit meningen te uiten over de instituties en systemen waarin zij werken en om hun functie uit te oefenen zonder bang te hoeven zijn voor repressie van de staat of enige andere actor.
Op de universiteiten waar ik heb gestudeerd en gewerkt (de EUR en de UvA) leefde er onder de docenten en onderzoekers een idee van academische vrijheid. Zij zagen het als hun recht om te mogen zeggen wat zij wilden. Natuurlijk binnen bepaalde morele grenzen, maar ook die mochten soms ter discussie staan.
Wat ik daar zo aan waardeerde, was dat praktische relevantie daar niet als doorslaggevend argument werd gezien. Natuurlijk was het wel een overweging, maar eentje die altijd kritisch werd onderzocht. Want waar gaat het eigenlijk over als we het hebben over de praktijk? Voor wie of wat moet iets dan relevant zijn?
En wat ik ook mooi vond, is dat ideeën die juist overduidelijk niet praktisch relevant waren, ook werden besproken. Een lerende omgeving waarin niet alles overwegend is gericht op praktische relevantie levert een rijkdom aan ideeën, gesprekken, en perspectieven op. En vanuit die rijkdom is een kennisinstelling in staat nieuwe impulsen te geven aan ‘de praktijk’. Daarmee kun je mede bepalen wat relevant is en ben je niet alleen maar volgend.
In onze school ervaar ik dat idee van academische vrijheid een stuk minder. Er heerst minder een cultuur waarin een serieuze plaats is voor heel verschillende ideeën. Het wordt niet echt aangemoedigd zelf iets te vinden als docent. De nadruk ligt toch vaak op wat ‘we’ willen overbrengen op ‘de’ studenten, zodat zij zich kunnen invoegen in ‘de’ praktijk.
Het gevaar daarvan is dat je gek genoeg je praktische relevantie juist verliest. Het is een goed idee om je als docent te realiseren dat je dit recht op academische vrijheid hebt en er ook gebruik van maakt.
De redactie waardeert het als je onder je eigen naam reageert.
Lees hier alle details over onze spelregels.
Mooi blog Corstin
De HR heeft een decentraal beleid, waardoor er erg veel macht bij de opleidingsmanagers ligt, die (academische) vrijheid vaak niet toejuichen, maar ook de macht hebben om medewerkers direct negatief te beoordelen of hiermee te dreigen, als ze niet precies doen wat er wordt opgedragen. Op centraal niveau lijkt er gek genoeg veel meer kritiek te worden geaccepteerd en wordt kritiek ook veel serieuzer genomen dan op opleidingsniveau. Daar is toch de manager de baas en dat zijn niet altijd ruimdenkende academici, de goede managers daargelaten uiteraard.
“Ideeën die juist overduidelijk niet praktisch relevant” zijn kunnen in de toekomst heel praktisch relevant zijn. Quantum mechanica werd aanvankelijk ook niet praktisch geacht, nu is de toepassing niet uit onze samenleving weg te denken.
Daarnaast kunnen onpraktische ideeën machtig interessant en inspirerend zijn en daarmee de interesse vasthouden over het onderwerp. Ik kan me alleen maar achter het idee scharen dat dit “een rijkdom aan ideeën, gesprekken, en perspectieven” oplevert. Je gaat weinig nieuws bedenken als je alleen maar bekende praktische zaken uitvoert, nieuwe dingen komen voort uit onverwachte hoek; daarom zijn ze nieuw.
Ga fantaseren, ga discussiëren, laat je creativiteit los. Je weet nooit wat er uit komt, doe het alleen, doe het met een ander, voor hetzelfde geld geeft jouw ongestructureerde gedachtenstroom iemand anders net de inspiratie tot een oplossing. Ontoepasbaarheid heb je al, nieuwe inzichten kan je krijgen.
Hear hear!