Als je dit leest zijn de Tweede Kamerverkiezingen achter de rug. Op het moment dat ik dit schrijf, weet ik nog niet wat de uitslag is. Ik weet ook niet of het veel uitmaakt. Bij vorige verkiezingen had ik nog wel het gevoel dat mijn stem op een of andere manier iets goeds teweegbracht. Ik deed zo mee aan de democratie en ik kon zo aangeven wat ik belangrijk vond voor Nederland.
Maar bij deze verkiezingen heb ik dat gevoel niet zo. Mijn stem vóór, voelt tegelijkertijd ook veel teveel als een stem tégen. Ik haat dat. Het zit me helemaal niet lekker. Die hele retoriek die we ons nog herinneren van George W. Bush uit 2001 – You are either with us, or against us – wordt nu op steeds meer plaatsen en steeds duidelijker gehoord. Het is de taal van vriend en vijand. Het is oorlogstaal.
We horen het als het gaat om het coronabeleid: je bent een mak schaap, óf je bent een coronawappie.
We horen het als het gaat om het klimaat: je bent een klimaatontkenner die maar niet wil zien dat over 9 jaar de hele wereld naar de hel gaat, óf je bent een elitaire boomknuffelaar-met-bakfiets.
We horen het als het gaat om migratie: je zet de deur wa-gen-wijd open voor hordes onaangepaste criminelen, óf je bent een kilhartige neonazi.
We horen het als het gaat om racisme: je bent een slachtoffer dat alles en iedereen wil cancellen, óf je doet hele groepen mensen groot onrecht aan doordat je je ‘huiswerk’ niet hebt gedaan.
Begrijp me niet verkeerd, ik geloof dat er momenten zijn waarop je moet kiezen. Momenten waarop niet kiezen tóch een keuze is. Maar dat zijn per definitie zeldzame momenten waarop moet blijken uit welk hout ik gesneden ben. Als ik bij elk onderwerp waar ik over na moet denken te horen krijg dat ik deze keuze moet maken, dan wordt die keuze steeds minder waard. Dan word ik inzet in het machtsspel van een ander. En daar heb ik geen zin in.
Sinds kort ben ik docent-onderzoeker bij de onderzoekslijn ‘Inclusie’ van het Kenniscentrum Talentontwikkeling. Inclusiviteit is een belangrijk begrip in het denken over onze samenleving en dus ook in het onderzoek en onderwijs van onze hogeschool. Ik vraag me regelmatig af wat er bedoeld wordt met dat begrip. Vaak wordt er zoiets mee bedoeld als gelijkheid of gelijke kansen. Maar vaak gaat het ook over het gevoel erkend te worden als volwaardig lid van de samenleving. Het is in ieder geval een complex begrip, dat niet op een eenduidige manier wordt gebruikt.
Ik constateer verder dat in onze tijd de roep om inclusiviteit gelijk op lijkt te gaan met de oorlogstaal waar ik het eerder over had. Hoe komt het toch dat we elkaar zo uit het oog aan het verliezen zijn? Waarom begrijpen we elkaar zo slecht? En waarom heb ik steeds meer het gevoel dat ik partij moet kiezen tegen mensen waartegen ik helemaal geen partij wíl kiezen?
Een inclusieve samenleving is wat mij betreft een samenleving waarin je vóór iets kunt zijn, zonder meteen keihard tégen iemand anders te zijn. Hopelijk kunnen we daar als Hogeschool Rotterdam aan bijdragen.
De redactie waardeert het als je onder je eigen naam reageert.
Lees hier alle details over onze spelregels.
Wellicht voelt het goed om het idee te hebben dat je ergens vóór staat; te goed. Misschien is het de eerste keer dat je ergens voor staat; de eerste keer sinds een lange tijd. Misschien stond jij ooit aan de andere kant van het hek; was jij een klimaat-ontkenner die nu geen bomen meer in het bos ziet, een persoon met een racistische gedachtegang waar nu een ander geluid te horen is of iemand die doorgaans dobberde in rustig vaarwater en nu voor het eerst tegen de stroom in gaat.
ik vraag mij al langere tijd af wat mensen beweegt om zich af te zetten tegen anderen. Waarom jouw oplossing; dé oplossing is. De dialoog die zogenaamd gevoerd moet worden verdacht veel op een monoloog lijkt. Op social media wordt je geserveerd met ‘stories’ en ‘posts’ over liefde en waardering; maar de rekening is altijd een waslijst vol met woede en verwijten.
Dusver kan ik mij enkel bedenken dat het enthousiasme om ergens voor te vechten de reden voor het gevecht vervaagd. Er zijn teveel zaken voor één mens om zich zorgen over te maken. Op het moment dat je ze vergelijkt verliest je inzet meteen zijn glans en dus zal je moeten accepteren dat sommigen zich niet achter ‘jouw’ zaak kunnen scharen; dat zij een andere strijd zullen moeten leveren. Dat houdt in dat ze niet de vijand zijn, maar dat zij elders de nek uitsteken om andere verschrikkingen het hoofd te bieden.
Op het moment dat mensen dat meer in hun achterhoofd houden ben ik er best van overtuigd dat wij het allemaal wat mooier kunnen maken.