Je herinnert je vast nog wel dat je je voor je opleiding aanmeldde. Waarschijnlijk na een voorlichting waar iemand je uitlegde hoe die opleiding zo’n beetje in elkaar zat, een paar leuke highlights liet zien en je geruststelde over de perspectieven op de arbeidsmarkt.
Je start en in de eerste weken komt er een vrachtwagenlading nieuwigheid over je heen. Nieuwe organisatie, nieuwe locatie, nieuwe mensen, nieuwe vakken. Het is niet waarschijnlijk dat je onmiddellijk stilstaat bij wat je nou eigenlijk voorgeschoteld krijgt op de route naar accountant, architect of autonoom kunstenaar. Maar bedenk dat alles ooit door jouw docenten en hun voorgangers is bedacht en dat er talloze alternatieve wegen mogelijk zijn, en dat je als student ook invloed kunt hebben op het programma. Want in het hbo is het curriculum niet in beton gegoten, zoals dat wel het geval is in het basis en voortgezet onderwijs. Daar stelt de overheid doelen vast, leren alle scholieren zo’n beetje hetzelfde en doen ze hetzelfde landelijke eindexamen.
‘Hoe je bij die kennisbasis komt, mag elke pabo zelf weten’
Uitzonderingen zijn er wel in het hbo. Bijvoorbeeld op de pabo, waar studenten in het derde jaar landelijke kennistoetsen voor taal en rekenen moeten maken: alle pabo’s dezelfde toets op hetzelfde ‘nationale’ moment. ‘Maar hoe je bij die kennisbasis komt, mag elke pabo zelf weten’, zegt onderwijsmanager Femke Zweekhorst. ‘Wij hebben die leerlijnen zelf ontworpen.’
Ook landelijke, ‘harde’ eisen laten dus ruimte over. Die gebruikt Zweekhorst voor ‘haar’ studenten — ze gaat vooral over de deeltijders en zij-instromers — bijvoorbeeld om meer oefentijd in te lassen voor de kennistoetsen, waar deze doelgroep zich korter op kan voorbereiden. Ook studenten hebben een vinger in de pap, via studentenevaluaties, de opleidingscommissie die gevraagd en ongevraagd advies geeft, de klassenvertegenwoordigers en een nieuw op te tuigen studentenpanel. ‘We gaan hen vragen wat ze van het onderwijs vinden. Zo hebben we een grotere basis dan alleen de klassenvertegenwoordigers.’
‘Als je bepaalde kritiek hebt op de opleiding, zit je snel met een hoofddocent of opleidingsmanager aan tafel.’
‘Aantrekkelijk zijn voor studenten’
Ook sommige andere opleidingen hebben te maken met landelijk vastgestelde kennis-eisen. Zo hebben aankomend financieel adviseurs in hun latere loopbaan te maken met certificeringen volgens de Wet financieel toezicht (Wft). David Bouman, docent, afstudeerbegeleider en voorzitter van de curriculumcommissie van finance, tax & advice (fta) legt uit dat die opleiding geen ‘last’ heeft van landelijke eisen, al bieden ze wel Wft-cursussen aan. ‘Het is handig dat studenten bij ons die landelijk erkende cursussen kunnen volgen, en het bereidt ze voor op het “leven lang leren” dat een financieel adviseur moet doen’, zegt hij. ‘Maar uiteindelijk kunnen wij als opleiding alles zelf bepalen. Er zijn landelijk profielen afgesproken, maar het raamwerk daarvan is abstracter dan voorheen en biedt dus meer vrijheid. Je wilt aantrekkelijk zijn voor de student en goed aansluiten op het beroepenveld.’
Om voor dat laatste te zorgen wil de opleiding een community vormen met het werkveld en op die manier samen studenten opleiden. Studenten praten mee in de opleidingscommissie en instituutsmedezeggenschap, en natuurlijk via de studentenevaluaties.
Fta ontstond uit de opleidingen financial services management en fiscaal recht en economie. De nieuwe opzet wordt gefaseerd ingevoerd. ‘In jaar 3 zitten de uitfaserende studenten uit het oude curriculum. Achter de schermen werken wij als een dolle om te zorgen dat volgend jaar ook het derde en vierde jaar “staan”, en zijn we het eerste en tweede jaar alweer aan het evalueren en bijstellen. We proberen een cultuur te ontwikkelen waarin studenten vragen durven te stellen over hun eigen leerproces en over de opleiding.’ Soms zijn de lijnen kort: ‘De voorzitter van de opleidingscommissie is momenteel een student en ik ben toevallig ook zijn stagebegeleider’, merkt Bouman op.
Commercieel of bomen knuffelen?
Student commerciële economie Sjoerd Eshuis is binnen zijn opleiding marketing of social business nauw betrokken bij het nadenken over het curriculum. Hij zit in de opleidingscommissie en ‘daar zit je echt de kwaliteit te waarborgen’, zoals hij het samenvat. ‘Ik heb wel het geluk dat dit een kleine opleiding is, we hebben zo’n vijftig studenten’, zegt hij. ‘Als je bepaalde kritiek hebt op de opleiding, zit je snel met een hoofddocent of opleidingsmanager aan tafel.’ En zo kan er soms snel iets geregeld worden. ‘Bij het jaarlijkse bekijken van het Onderwijs- en Examenreglement viel bijvoorbeeld op dat je voor je propedeuse niet cum laude kon slagen. Dat hebben we aangekaart, ik mocht meteen een memo sturen naar het college van bestuur en vervolgens werd dat geregeld.’
Op dit moment zijn ze bezig het domein digital economy meer in het curriculum te laten terugkomen, en om de opleiding duidelijker te positioneren. ‘Welke kant gaan we op: commercieel, of bomen knuffelen? Dat zit natuurlijk allebei een beetje in onze opleiding.’ Hij merkt wel op dat in de onderhandelingen kleine dingen vaak makkelijk worden ‘weggegeven’ door de hogere machten, maar dat grotere veranderingen niet zomaar tot stand komen. ‘Maar alsnog is het goed te weten dat je je uit kunt spreken.’
‘Docenten konden hun ideeën aan ons spiegelen’
Het curriculum van de kunstopleidingen wordt regelmatig ververst, legt ginger coons*, docent bij verschillende WdKA-programma’s en lid van de curriculumcommissie, uit. De afzonderlijke lesplannen van de vakken worden in principe elk jaar onder handen genomen. Naast de gezamenlijk met andere academies afgesproken eindcompetenties, ligt er weinig vast in de opleiding en voor studenten is er veel vrijheid om hun route uit te stippelen naar het diploma. In elke onderwijsperiode is er halverwege een evaluatie met klassenvertegenwoordigers, docenten en opleidingsmanager om te bespreken wat wel en niet werkt.
Advertising-student Philip Gebben bemoeide zich actief met de inhoud van zijn studie, die inmiddels ‘advertising & beyond’ heet. Gebben dacht mee over het nieuwe programma, waar ook activisme een plek in moest krijgen. ‘In plaats van Coca Cola aan de man brengen, bijdragen aan iets dat er echt toe doet’, vat Gebben samen. ‘We hebben een week lang met circa tien studenten en docenten elke dag aan het curriculum gewerkt. Vrijwillig, iedereen vond het leuk; zoiets aan studenten verplichten gaat niet werken. Ik vond het best moeilijk, ik dacht: Ik kom net kijken, wat weet ik er nou van? Maar voor docenten was het zeker nuttig om te horen wat studenten nou eigenlijk verwachten, waar ze beter in willen worden. Ze konden hun ideeën spiegelen aan de jonge generatie, dat was denk ik het grootste voordeel. Zo merkten ze bijvoorbeeld dat wij studenten advertising allang zagen als “beyond”, van ons had het niet zo hoeven heten.’
‘Het heeft voor mij bijgedragen aan een diepere betrokkenheid bij de school.’
Nadenken over het curriculum doe je vaak niet echt voor jezelf: wijzigingen worden meestal pas doorgevoerd als je zelf het betreffende jaar of vak al hebt afgerond. Niet erg, vindt Gebben: ‘Het heeft voor mij bijgedragen aan een diepere betrokkenheid bij de school. En betrokken zijn heeft een positief effect, je gaat bewuster nadenken over je opleiding. Puzzelstukjes vallen eerder op hun plek. Binnen de vrijheid die er al is op de Willem de Kooning ben ik nog beter gaan nadenken over wat de school me te bieden heeft.’
Frisse blik op witte mannen
Gebben merkte dat het proces van curriculumverbetering slaagde door het uitwisselen van visies op het vak. ‘De toekomst van de opleiding draait om het verenigen van verschillende visies op advertising van studenten en leraren. Deze wat abstractere benadering heeft ons erg geholpen om tot tastbare punten te komen in plaats van te zeuren over kleine dingen die niet goed gaan. Dat docenten openstaan naar studenten toe is wel cruciaal hierbij.’
Ook de inclusiviteit van het curriculum is op de Willem de Kooning een belangrijk thema. ‘Het curriculum van advertising is ooit gemaakt door voornamelijk witte mannen’, zegt Gebben. ‘Het is goed om daar eens met een frisse blik naar te kijken.’
‘Veel docenten wisten al dat we op dit gebied meer moesten doen, maar door de studenten komt het in een versnelling.’
Dat studenten daarin een grote rol speelden is duidelijk voor ginger coons. ‘Inclusiviteit is een belangrijk onderwerp’, zegt ze. ‘Het speelt een rol in veel van de theorie, de “canon of dead white men” is een herkenbaar issue.’ Het onderwerp is snel opgekomen in de laatste tien à vijftien jaar: ‘vooral omdat studenten er zo gepassioneerd over zijn. Veel docenten wisten al dat we op dit gebied meer moesten doen, maar door de studenten komt het in een versnelling. Niet alleen op het niveau van het curriculum maar ook op het niveau van de docenten en lesplannen.’ Om die snelheid ook in de uitvoering te maken, werkt het goed om les te geven in teams, waarbij docenten elkaar kunnen aanvullen en van elkaar kunnen leren. ‘Inclusiviteit staat hoog op de agenda van de hele academie.’
* Op haar verzoek wordt de naam van ginger coons zonder hoofdletters geschreven
Tekst: Edith van Gameren
Laat een reactie achter
Spelregels
De redactie waardeert het als je onder je eigen naam reageert.
Lees hier alle details over onze spelregels.