Meer structuur in propedeuse bedrijfseconomie
Gepubliceerd: 4 June 2013 • Leestijd: 5 minuten en 15 seconden • Longread Dit artikel is meer dan een jaar oud.Meer structuur voor studenten (zonder ze in de watten te leggen) en meer binding met de opleiding. Dat moet het rendement van bedrijfseconomie verbeteren. Komend collegejaar gaat de opleiding met een nieuwe propedeuse van start.
Door Olmo Linthorst
‘Structuur’ zou weleens een belangrijk onderwijswoord kunnen worden, de komende jaren. Steeds meer mensen zijn ervan overtuigd dat studenten meer structuur nodig hebben. Zo ook de onderwijsmanager van de opleiding bedrijfseconomie, Sijbren Louwsma. Hij heeft een nieuwe propedeuse opgezet die studenten vooral in het begin van hun studie meer structuur moet bieden. Bedrijfseconomie is met zo’n 1.100 studenten de op twee na grootste opleiding van de Hogeschool Rotterdam. En het heeft een probleem. Het is geen uniek probleem, maar wel een groot probleem: bijna een kwart van de studenten, 260 stuks, deed langer dan vijf jaar over de opleiding, zo blijkt uit cijfers van vorig collegejaar.
Bedrijfseconomie heeft een laag rendement en een hoge uitval. En dat begint al aan het begin van de opleiding. Studenten moeten in de eerste twee jaar van hun opleiding hun propedeuse halen. Dat zijn zestig studiepunten. Ongeveer de helft van de studenten lukt dat. De andere helft is binnen die twee jaar uitgevallen of moet de opleiding verlaten omdat het na twee jaar de propedeuse nog niet heeft.
Slechts vijftien procent van de studenten haalt het eerste jaar binnen één jaar. Dat is een stuk lager dan het gemiddelde van 26 procent op de hele hogeschool. Veruit de meeste studenten gaan dus met een achterstand het tweede jaar in. Louwsma: ‘Het zijn vooral de zware vakken die ze het eerste jaar niet halen. Omdat ze die vakken in hun tweede jaar herkansen, komen er weer tweedejaarsvakken in het gedrang.’ Op die manier ontstaat voor de student een stuwmeer aan achterstand en voor de hele opleiding een stuwmeer aan langstudeerders.
De aantallen spreken misschien voor zich, maar echt concreet werd het voor Louwsma toen hij langs een lokaal liep waar een docent een tweedejaarsvak gaf voor slechts acht studenten. Je denkt dan: de rest van de klas zal wel een eerstejaarsvak aan het inhalen zijn. Maar nee, die acht studenten waren geen tweede-, maar hogerejaars. Er zaten helemaal géén tweedejaars bij dit vak voor tweedejaars. Bij bepaalde kernvakken schrijven bijna 250 hogerejaars zich in voor het tentamen. Louwsma: ‘Dat vind ik bizar veel.’
Vrijblijvendheid verdwijnt
De oplossing moet dus komen van meer structuur. Studenten die in het nieuwe studiejaar aan bedrijfseconomie beginnen, komen in kleinere klassen met vaste docenten en een regelmatiger (en intensiever) rooster.
De vakken worden in kortere blokken ingedeeld, zodat vakken niet naast elkaar lopen, maar meer achter elkaar. ‘Kort-cyclisch’, noemt Louwsma dat. Vier weken les, één week toetsen. Op die manier past het onderwijsprogramma nog steeds in het tienwekenritme van de HR. Dat is belangrijk voor het volgen van keuzevakken bij andere opleidingen.
De klassen worden kleiner – Louwsma mikt op 25 studenten – en krijgen een vaste docent. Deze geeft ze een jaar lang les in kernvakken als bedrijfseconomie en bedrijfsadministratie en begeleidt ze bij hun projecten, minimaal één hele dag in de week. Daarnaast krijgen de studenten een vaste groep docenten en een vaste studieloopbaancoach. Ook het rooster moet meer structuur bieden. Studenten moeten bijvoorbeeld vier dagen in de week naar school. ‘Moeten’, want de vrijblijvendheid verdwijnt. Alle activiteiten zijn verplicht, al staat er geen sanctie in het onderwijs- en examenregelement. ‘Ik kan geen mensen wegsturen’, zegt Louwsma, ‘maar als een student afwezig en ongemotiveerd is, volgt wel een stevig gesprek.’
De studenten krijgen twee volle en twee iets minder volle dagen les, schat Louwsma in. ‘Een collega noemde me al een mietje omdat ik ze niet gelijk vijf dagen naar school laat komen. Maar studenten moeten zelf ook iets doen. Wij faciliteren ze door meer structuur te geven. Een kortere cyclus van lessen en toetsen en meer binding met de docenten. Maar het moet uiteindelijk van de student zelf komen.’
Puberbrein
Is faciliteren hier een eufemisme voor pamperen? Louwsma: ‘In het verleden zeiden we tegen studenten: ga het zelf maar regelen. Dat heeft niet gewerkt. Het tegenovergestelde, namelijk alles voor ze regelen, moeten we ook niet doen, want uiteindelijk moeten we zelfstandige beroepsbeoefenaars afleveren.’
De grote vraag is hoe je studenten na al die extra aandacht leert zelfstandig te werken. Hoe voorkom je dat ze direct weer studieachterstanden oplopen? Deze vraag stellen roept misschien al weerstand op: studenten zijn toch volwassen? Moeten wij ze behoeden voor hun eigen luiheid, gebrek aan discipline en planmatig vermogen?
Breinwetenschappers, psychologen en opvoedkundigen zijn al enige tijd in debat over het puberbrein. Het zou zich bijvoorbeeld tot ver in het twintigste, misschien wel tot in het dertigste levensjaar blijven ontwikkelen. Maar welke conclusie moet je daaruit trekken? Moeten studenten dan ook tot hun dertigste tegen zichzelf beschermd worden? Of kun je ze juist beter zo snel mogelijk in het diepe gooien, wanneer hun hersenen nog plooibaar zijn?
Het is een vraagstuk dat ook bestuursvoorzitter Ron Bormans bezighoudt. ‘Ik zou willen dat in de loop van een opleiding de structurering afneemt en de eigen verantwoordelijkheid toeneemt. Wat ze bij bedrijfseconomie doen, vind ik een goed model. Maar iedere opleiding is anders. Dus hoe je deze universele waarden precies invult, dat moet in de docentenkamers bepaald worden.’
Bsa-norm weer verhogen?
Wat je ook zou kunnen doen, is de eisen in het eerste jaar sterk verhogen en iedereen die ze niet haalt eruit schoppen. Maar dat is een vorm van structuur aanbrengen die niet de voorkeur heeft van Bormans. Toen in de eerste plannen voor de propedeuse van bedrijfskunde een verhoging van de bsa-norm naar zestig punten ter sprake kwam, vroeg Bormans daar nog even mee te wachten.
Studenten krijgen een bindend ‘studieadvies’ (bsa) waarin staat dat ze een opleiding moeten verlaten als ze in hun eerste jaar minder dan 48 van de zestig studiepunten halen. Dat bindend studieadvies zou ook zestig punten kunnen zijn, zodat je géén achterstand hebt als je naar jaar twee gaat. Zomaar de norm opschroeven betekent echter niet dat studenten ineens intrinsiek gemotiveerd worden om harder te gaan werken, denkt Bormans, die de opleiding bedrijfseconomie daarom afraadde direct aan de ‘bsa-knop te draaien’.
Bormans: ‘Ik vind het belangrijk dat we vanuit de inhoud een verbinding aangaan met de student, door bevlogen docenten interessante lessen te laten geven. Als je zonder die inhoudelijke band alleen maar aan de externe structuur gaat zitten rommelen, door de bsa-norm te verhogen of je onderwijs verplicht te stellen, krijg je recalcitrantie.’ Bovendien heeft de hogeschool de bsa-norm al eerder verhoogd, in 2011 van 37 naar 48, ‘maar dat heeft niet geleid tot sneller studeren of een beter rendement’, aldus Bormans.
Louwsma blijft dus bij de oude norm, maar ook bij zijn oude ambitie. Hij wil dat studenten met zo min mogelijk achterstand naar het tweede jaar gaan. ‘Ons doel is dat komend jaar twintig procent van de studenten de propedeuse in één jaar haalt, in plaats van de huidige vijftien procent’, zegt Louwsma. ‘Ik hoop dat studenten zo veel mogelijk studiepunten halen, ergens zo hoog mogelijk in de vijftig.’ Louwsma heeft ook een andere manier van lesgeven voor ogen. Hij wil geen ellenlange colleges meer, maar korte instructies, waarna studenten zelf aan het werk moeten. Daarnaast moeten studenten veel feedback en extra instructies krijgen op de werkvloer. Ze zitten ook zo veel mogelijk op een vaste plek in het gebouw.
Er verandert veel bij bedrijfseconomie, maar tegelijkertijd gaat dit alleen nog maar over het eerste jaar. Louwsma denkt dat hij de eigen verantwoordelijkheid van studenten misschien al in het eerste jaar kan laten toenemen. Bijvoorbeeld door de ene student meer sturing te geven dan de ander. Uiteindelijk moet dit alles ook leiden tot minder langstudeerders. Maar de invoering van de nieuwe propedeuse zal niet vanzelf gaan, voorspelt Louwsma. Hij heeft zijn docenten al gewaarschuwd: dit is mooi op papier, maar er zullen dingen gaan tegenvallen. ‘Hopelijk klinkt dan niet te snel de roep naar het oude.’
Klinkt super! Zelf ben ik (helaas) langstudeerder bedrijfseconomie, en herken me inderdaad in de problemen van achterstand ‘meeslepen’, klassen met meer hogerejaars dan reguliere studenten of lege klassen omdat dit ‘toch niet verplicht is’. Denk dat het inderdaad een stukje structuur is wat ik (en een boel jaargenoten) miste. Na de middelbare school valt dat plots weg, en het is niet altijd even makkelijk om met die eigen verantwoordelijkheid om te gaan. Goed om het vanuit die hoek aan te pakken. 🙂
Ik mis eigenlijk de inbreng van de studenten in dit plan. Naar mijn mening is dit helemaal door de docenten zelf uitgedokterd, zonder eerst te vragen naar de ervaringen van hogere jaars. Ook vind ik het jammer dat de studievereniging die er bij het IFM is, YEBA, helemaal niet in het verhaal wordt betrokken, omdat deze kan zorgen voor meer binding met de opleiding en dus een beter rendement.
We do not need to pamper students nor to lower our quality to have enough number of students to be considered successful. Consistency, transparency and monitoring of knowledge with practical business applications, vis-a-vis the learning outcomes should be given more attention. Quality of education is something we cannot put at risk.