Jaaropening: ‘De diploma-uitreikingen worden witter en witter’
Gepubliceerd: 2 September 2015 • Leestijd: 3 minuten en 55 seconden • Nieuws Dit artikel is meer dan een jaar oud.Het gaat goed met de Hogeschool Rotterdam, maar er is een grote MAAR. Het studiesucces van studenten met een mbo-vooropleiding, zeker als ze van allochtone herkomst zijn, is klein en dalend. ‘De roltrap van het mbo omhoog is een glijbaan naar beneden geworden.’
Het is binnen de Hogeschool Rotterdam al enige tijd een belangrijk onderwerp van gesprek: het grote aantal uitvallers onder de studenten met een mbo-vooropleiding. Van de 100 allochtone jongens met een mbo-diploma halen er slechts 16 de eindstreep. Niet verbazingwekkend dat dit hét onderwerp was van de jaaropening van de Hogeschool Rotterdam.
Van de autochtone meisjes met een mbo-diploma die in 2009 met hun studie begonnen, haalde 52,1 procent binnen vijf jaar het bachelordiploma. Van het cohort daarvoor (begonnen in 2005) was dat nog 62,8 procent. Van de autochtone mbo-jongens is dat 44,9 procent (50,4 in cohort 2005). Van de allochtone meisjes met een mbo-diploma haalde 26,4 een hbo-diploma (waar dat in cohort 2005 nog 39,1 was) en van de allochtone jongens is dat slechts 16,4 (cohort 2005 32,2 procent).
Alle hens aan dek dus.
Of toch niet? Jan van Zijl, voorzitter van de MBO Raad, een van de sprekers tijden de opening van het hogeschooljaar, maakte enkele relativerende opmerkingen. ‘In de jaren van economische crisis die achter ons liggen, steeg het aantal mbo’ers dat naar het hbo ging met 13 procent. In tijden van malaise en stijgende jeugdwerkloosheid was doorstuderen voor veel mbo’ers een beter perspectief dan werkloos thuis op de bank zitten. Nu de economie weer aantrekt, is werken voor deze groep wellicht weer aantrekkelijker geworden. Plus: een mbo’er die uitvalt uit het hbo, heeft nog altijd een mooi diploma op zak. Misschien dat je dan ook makkelijker de beslissing neemt om te stoppen dan een havist.’
Maar aan het percentage van 16 procent (van de allochtone mbo-jongens dat slaagt in het hbo) valt weinig te relativeren, dat vindt ook Van Zijl. ‘Daar moeten de scholen buitengewoon nerveus van worden, en dat worden ze ook.’ Ook wethouder Hugo de Jonge (verantwoordelijk voor onderwijs, jeugd en zorg) was geschrokken toen hij voor het eerst kennis nam van de cijfers. ‘Ik wilde het eigenlijk niet geloven. Ik dacht: daar is vast wel iets op af te dingen, maar dat bleek niet het geval. Wat ik wel heel mooi vind, is de eerlijkheid waarmee jullie hierover praten.’
Uiterlijk
Voorzitter van de Hogeschool Rotterdam, Ron Bormans, steekt de hand in eigen boezem. ‘Die studenten vallen bij ons uit. De lat is omhoog gegaan en we hanteren strengere eisen voor bijvoorbeeld onderzoeksvaardigheden. Daarom vallen die mbo-studenten uit en daarom zijn wij nu zijn aan zet. Ik vind het alarmerend dat een hogeschool in een stad als Rotterdam op weg is om misschien wel een witte hogeschool te worden. Bij de introductie zijn de klassen een afspiegeling van de Rotterdamse samenleving, maar de diploma-uitreikingen worden witter en witter. Ik vind dat oneerlijk naar de studenten toe, dat je, alleen door naar hun uiterlijk te kijken, weet welke kans van slagen zij hebben. Dat vind ik heel wat ernstiger dan de conclusie die we nu wel kunnen trekken: dat we de prestatieafspraken met het ministerie over studierendement niet gaan halen.
‘We gaan de prestatieafspraken over studierendement niet halen.’
‘De arbeidsmarkt heeft deze studenten nodig. Het kan toch niet zo zijn dat er straks bijvoorbeeld alleen maar witte dames van de pabo komen? De emancipatiemachine die het hbo van oudsher is, hapert. De roltrap van het mbo omhoog is een glijbaan naar beneden geworden.’
Wat te doen?
Van Zijl van de MBO Raad ziet oplossingen in het betrekken van het hbo bij de nieuwe kwalificatiestructuur in het mbo (de basis voor een betere en flexibelere aansluiting van mbo-opleidingen op de arbeidsmarkt), in de aangescherpte rekeneisen in het voortgezet onderwijs en in een zomerprogramma dat mbo en hbo samen moeten gaan vormgeven om de overgang tussen mbo en hbo te versoepelen.
‘Wij zijn om te beginnen maar eens met onze docenten gaan praten’, zegt Bormans. ‘Zij hebben ons verteld wat we moeten doen.’ Uit die gesprekken trok het bestuur vijf lessen die omgezet gaan worden in beleid.
LES 1: Kwaliteit in de klas door empathische docenten
Empathie is het sleutelwoord, zegt Bormans. ‘Studenten willen zich begrepen voelen door hun docenten. En dan kun je studenten ook op hun donder geven als ze het erbij laten zitten, want empathie betekent niet: doorschieten in zorgzaamheid, doodknuffelen. Hier kunnen we echt nog winst pakken!’
LES 2: Onderwijs goed organiseren
Bormans: ‘Onze tolerantie voor het maken van fouten in de bedrijfsprocessen (denk aan de cijferadministratie en roostering) is te hoog. Ook hier moeten we kwaliteit bieden en dat is nu niet altijd het geval.’
LES 3: Mbo’ers eerlijke kansen bieden
‘We moeten de mbo-hbo-doorstroom selectiever maken. Niet meer elk mbo-diploma moet toegang geven tot elke hbo-opleiding. Selectiever zijn is eerlijker, want we weten welke doorstroomtrajecten nauwelijks succes opleveren’, zegt Bormans. ‘We moeten met het mbo lijsten gaan maken van doorstroomtrajecten en die gaan we samen in Den Haag bespreken.
‘Docenten van het mbo moeten weer in contact komen met docenten in het hbo en het niveau van het mbo zal op onderdelen omhoog moeten. Ook gaan we schakelprogramma’s ontwerpen.’
LES 4: Nadenken over alternatieven
Bormans: ‘Voor sommige mbo’ers is het misschien beter om te gaan werken en niet door te studeren, en misschien moeten we nog meer doen aan de ontwikkeling van associate degrees.
‘De startgesprekken kunnen, zeker als het gaat om het overwegen van alternatieven, scherper. Juist de studenten die die gesprekken het hardst nodig hebben (aan het einde), raffelen we af.’
LES 5: Docenten beter faciliteren
Het zijn de docenten die het moeten doen, dus komen er meer mensen voor de klas, moet aannamebeleid gericht worden op diversiteit, komt er een hoogwaardig inwerktraject voor nieuwe collega’s, komt er een nieuw – Rotterdams – ontwerp voor een didactische cursus en komen er docentstages in het mbo.
En daarmee liggen de ambities voor een nieuw hogeschooljaar op tafel. Nieuwe ronde, nieuwe kansen.
Dorine van Namen
Ik heb jullie artikel formule door: licht procatief/sexueel, misleidende titel en ALTIJD ONZIN
@1 Sanane, als je de artikelen van Profielen niks vindt, dan heb ik een geweldige tip voor je: lees ze niet (meer). Probeer het eens, het zal je veel ongenoegen schelen. Succes!
@2 M. Prins, als je de reacties op Profielen niks vindt, dan heb ik een geweldige tip voor je: lees ze niet (meer). Probeer het eens, het zal je veel ongenoegen schelen. Succes!
Hi Sanane,
Wat is er dan onzinnig volgens jou?
groet,
Beste Sanane,
Wat is er pro(vo?)catief/sexueel aan dit artikel? Wat is er misleidend aan de titel? En welke onzin wordt er verkocht?
Met vriendelijke groet,
Marius Engelsman
(docent die graag wat leert)
@3 Sanane: ik lees graag de artikelen van Profielen en ook de reacties daarop. Ik beweer niet dat ik de reacties niks vind. De meeste daarvan vind ik namelijk het lezen waard, dus neem ik die enkele mij minder aansprekende reactie voor lief. Van ongenoegen mijnerzijds daarover is dan ook geen sprake. Maar als iemand de artikelen van Profielen “altijd onzin” vindt, lijkt me dat voor die persoon makkelijk op te lossen door de site niet meer te bezoeken (en het blad links te laten liggen).
Dat een student van de havo komt, maakt de persoon niet start bekwaam. Zo kan ik een aantal situaties schetsen, uit mijn eigen opleiding, waarin een mbo’ er in vergelijking tot een havist goede tot uitstekende resultaten heeft behaald. Er wordt in dit artikel gesproken in termen als ‘witte dames’. Het lijkt net of dat uitval genetisch bepalend is. Er wordt te vaak gesproken over allochtoon vs. autochtoon, wit tegenover ….. enz. Het is een omstreden onderwerp, waarin de probleemstelling onbeantwoord blijft. Hoe komt het dat de mbo’ er in vergelijking tot de hbo’er sneller uitvalt? Het is belangrijk om te weten dat niet alle basale resources bij ieder student hetzelfde zijn. Bij uitval moet er vooral worden gekeken naar die resources en niet (altijd) specifiek naar vooropleiding en/of de student een westerse of een niet westerse achtergrond heeft. Daar wordt teveel de nadruk op gelegd. Verder is het ook van belang dat docenten een kritisch houding aannemen tegen over het eigen ik. Ja, er worden hoge eisen gesteld, maar geen gelijke kansen. Studenten worden uitgedaagd en met andere studenten is er nauwelijks interactie op basis van de verwachtingen die de docenten hebben van ‘bepaalde studenten’. Door die hoge/lage verwachtingen zal er sprake zijn van het Pygmalion-effect. Het handelen op basis van de verwachting van de ander. Ik kan me nog goed een uitspraak van een docent herinneren: ‘Van dat allochtone groepje blijft er aan het einde van het jaar niet veel van over’. Er wordt helaas te vaak over de studenten gesproken en niet MET. Zou het niet effectiever zijn als de studenten in het gesprek worden betrokken? Het gaat immers om de student. Effectief onderwijs is het toepassen van de drie basisbehoeften; relatie, competentie en autonomie. Helaas is niet ieder docent zich daar bewust van.
Ik erger me aan het gebruik van de woorden allochtoon en autochtoon. In de volksmond wordt iedereen die niet ‘wit’ is als ‘allochtoon’ beschouwd. Volgens de definitie ben ik een ”niet westerse allochtoon” omdat één van mijn ouders buiten de EU is geboren. Ik zal deze term nooit accepteren en ik zal er nooit gebruik van maken. Dit is onderscheid maken op ras en mensen met verschillende achtergronden worden op één hoop gegooid. We hebben niks aan deze statistieken.