HR wil soms eisen stellen aan mbo’ers
Gepubliceerd: 24 April 2013 • Leestijd: 4 minuten en 34 seconden • Nieuws Dit artikel is meer dan een jaar oud.Hogescholen willen selectiever kunnen zijn in het aannemen van mbo’ers. Gistermiddag sprak de Tweede Kamer over een wet die dat mogelijk moest maken. De Hogeschool Rotterdam wil graag ‘prudent’ gebruikmaken van een strenger toelatingsbeleid.
Het is niet zo dat mbo’ers het over het algemeen zo verschrikkelijk slecht doen, zegt HR-directeur concernstrategie Johan Sevenhuijsen, maar bij sommige opleidingen gaat de overstap van mbo naar hbo echt mis. ‘Het sterkste voorbeeld is autotechniek. De helft van de mbo’ers die daar instroomt, heeft een commerciële opleiding achter de rug – soms wel in de autobranche, maar geen technische. Met die groep gaat het bij autotechniek niet goed.’
Sevenhuijsen baseert zich op onderzoek van de Hogeschool Rotterdam naar de vraag hoe succesvol mbo’ers in het hbo zijn. Dat wordt binnenkort op het intranet van de HR gepubliceerd.
Bussemaker zwakt plannen af
Gisteren verzachtte Bussemaker een wetsvoorstel dat het voor mbo’ers moeilijker moest maken naar het hbo over te stappen. Het wetsvoorstel moest de zogenaamde ‘verwante doorstroom’ regelen, maar uit eerdere publicaties – ook op onze site – lijkt dat er niet altijd een verband is tussen het succes van mbo’ers op het hbo en het feit dat ze een verwante of niet-verwante opleiding hebben gevolgd. Politici reageerden verbaasd op deze publicaties.
Bussemaker wil wel kijken of specifieke opleidingen niet meer toelatingseisen moeten kunnen stellen. Ongeveer zoals de HR het wil doen: gericht op groepen waar de overstap van mbo naar hbo duidelijk moeite oplevert en met specifieke aanvullende eisen.
Zo zijn de cijfers over niet-verwante doorstroom bij autotechniek ‘dramatisch’, zoals de onderzoekers het zelf in hun rapport noemen. Slechts 27 procent van mbo’ers met een economisch diploma haalt in twee jaar zijn propedeuse autotechniek. Studenten die hun propedeuse niet binnen twee jaar halen, moeten in principe de opleiding verlaten (al hebben veel studenten de opleiding misschien al eerder verlaten). Bijna driekwart van deze specifieke groep mbo’ers zal de eindstreep dus niet halen.
Voor Sevenhuijsen is dit een voorbeeld van een groep studenten die niet zomaar deze hbo-opleiding moet kunnen binnenkomen. ‘Met deze studenten moet je voordat ze aan de opleiding beginnen gaan praten over wat de opleiding precies inhoudt’, zegt hij. ‘En je moet toelatingseisen kunnen stellen. In dit geval wil je ze bijvoorbeeld van tevoren testen op hun technische vakkennis. Natuurkunde en wiskunde bijvoorbeeld, want die vakken heb je op deze opleiding echt nodig.’
Verwante doorstroom niet altijd beter
Autotechniek is een saillant voorbeeld, zegt Sevenhuijsen. Van zulke voorbeelden zijn er echter heel weinig. Bij autotechniek scoren de mbo’ers die wél een verwante opleiding achter de rug hebben beter. Van de ‘technische mbo’ers’ haalt 64 procent er binnen twee jaar zijn propedeuse. Mbo’ers met een techniekachtergrond scoren bij autotechniek zelfs twintig procent beter dan studenten uit het voortgezet onderwijs die aan de opleiding beginnen.
Dat de ‘verwante doorstroom’ beter scoort, is echter niet vanzelfsprekend. Verre van dat. Dat bleek al uit een eerder bericht op deze site, op basis van landelijke cijfers, maar het blijkt ook uit de cijfers van de Hogeschool Rotterdam. Net als in heel Nederland gemiddeld, doen ook op de HR bijvoorbeeld studenten met een technische mbo-opleiding het beter op een economische hbo-opleiding dan studenten uit een economische mbo-opleiding.
Er zijn meer voorbeelden van opleidingen waarbij juist de verwante doorstroom achterblijft. Soms zelfs bij een heel specifieke verwantschap. Studenten met een mbo-diploma werktuigbouwkunde die op de HR beginnen aan exact dezelfde opleiding op hbo-niveau, halen slechts in 38 procent van de gevallen hun propedeuse binnen twee jaar. Als je kijkt naar alle mbo’ers bij die opleiding met een technisch diploma gaat het beter (42 procent) en als je alle mbo-instroom bekijkt gaat het nog beter (44 procent). Hoe minder verwantschap met werktuigbouwkunde, hoe beter, zo lijkt het.
Wat is de succesfactor?
Soms scoren de verwante doorstromers wel beter, zoals bij verpleegkunde. De mbo’ers die deze opleiding eerst op mbo-niveau doen en doorstromen naar de hbo-opleiding, doen het met 61 procent juist veel beter dan andere mbo’ers.
Omdat er per opleiding zoveel verschillen zijn, kun je je afvragen wat nu precies de succesfactor is. Speelt in het studiesucces van mbo’ers naast de aansluiting niet ook de kwaliteit en aard van de hbo-opleiding mee? En de kwaliteit van de gevolgde mbo-opleiding?
Dat laatste lijkt de goede score van spw te impliceren. Studenten van de mbo-opleiding sociaal-pedagogisch werk scoren bij een aantal hbo-opleidingen beter dan andere mbo’ers. Natuurlijk gaan ze vaak naar de directe hbo-variant sociaal pedagogisch hulpverlener (sph). Daar haalt 74 procent van de spw’ers de propedeuse in twee jaar (andere mbo’ers halen net geen zeventig procent).
Ook bij pedagogiek of culturele of maatschappelijke vorming doen spw’ers het goed, met ruim zeventig procent. Veel beter dan andere mbo’ers uit de sector zorg & welzijn en ook bijna even goed (bij pedagogiek) of zelfs veel beter (bij cmv) dan de studenten uit het voortgezet onderwijs (havo en vwo). Ook bij maatschappelijk werk en dienstverlening doen spw’ers het best aardig in vergelijking met de rest.
Maakt dat van spw een goede mbo-opleiding? Helaas kun je in het rapport niet zien hoe spw’ers het bij totaal andere opleidingen doen, zoals technische of economische. Er zijn zoveel mbo-opleidingen dat steeds is gekeken naar de verwante mbo-sector (economie, techniek, zorg & welzijn en landbouw). Daarnaast zijn de meest populaire vooropleidingen onder de loep genomen.
Spw’ers gaan dus graag naar bovengenoemde opleidingen en zijn daarom nader onderzocht. Bovendien doen ze het goed binnen die flinke groep verschillende maar relatief verwante opleidingen (ze vallen allemaal onder de hbo-sector ‘gedrag & maatschappij’ — een sector die op mbo-niveau inderdaad niet bestaat).
Verwantschap is een vaag begrip
Omdat het mbo in vier heel brede sectoren is opgedeeld is het moeilijk om algemene uitspraken te doen over het succes van mbo’ers met een ‘verwante’ opleiding in het hbo. ‘Verwant’ betekent in dit onderzoek dus of heel specifiek verwant (mbo-opleiding met directe hbo-variant, zoals verpleegkunde, werktuigbouwkunde) óf het is een heel brede verwantschap, zoals de extreem brede sector economie op hbo-economie of de misschien nog bredere zorg & welzijn op hbo-gezondheidszorg of hbo-pedagogisch of hbo-sociaal agogisch.
Een paar algemene conclusies kan Sevenhuijsen wel trekken: veruit de meeste mbo’ers kiezen (binnen die brede sectoren) voor een verwante opleiding op hbo-niveau. Behalve bij de lerarenopleidingen voortgezet onderwijs gaat 66 tot 86 procent van de mbo’ers naar een verwante sector.
Omdat de verwantschap binnen de sectoren ook niet altijd evident is, verwacht Sevenhuijsen dat de minister nog in een aparte bestuurlijke maatregel een opsomming geeft van welke opleidingen precies op welke zouden moeten aansluiten. Dan zal de overstap van bijvoorbeeld mbo-werktuigbouwkunde naar hbo-werktuigbouwkunde geen probleem zijn. In theorie.
Olmo Linthorst
HR-Rapport ‘Verwante Doorstroom’
De Hogeschool Rotterdam onderzocht het studiesucces van 10.407 mbo’ers bij de HR die tussen 2006 en 2010 voor het eerst naar het hbo gingen. Al deze studenten begonnen in september. Datzelfde geldt voor de vergelijkingsgroep uit het voortgezet onderwijs: 21.364 studenten die nooit eerder op het hbo zaten en er in september begonnen.
Laat een reactie achter
Spelregels
De redactie waardeert het als je onder je eigen naam reageert.
Lees hier alle details over onze spelregels.
Aanbevolen door de redactie
Docenten starten petitie: HR moet zich uitspreken tegen schending mensenrechten in Gaza
Vervroegde renovatie Museumpark gaat zorgen voor ingrijpend verhuiscircus
Ondernemende Ad-student Joyce start op HR pilot met gratis menstruatieproducten
Back to Top