Discipline en passie: topsporters op de hogeschool
Gepubliceerd: 24 June 2019 • Leestijd: 6 minuten en 23 seconden • Longread Dit artikel is meer dan een jaar oud.Topsport is een vak op zich. Je bent veel tijd kwijt aan trainen, werkt strakke schema’s af en je hebt nauwelijks vrije tijd. Op de HR studeren zo’n 120 studenten die naast hun studie topsport bedrijven. Is die combinatie te doen? En wat doet de hogeschool om deze studenten te faciliteren?
Terwijl wielrenner Jordi Talen op trainingskamp is, zitten zijn medestudenten in de schoolbanken, verplicht. Maar dat geldt niet voor Jordi, want vanwege zijn topsportstatus vervalt zijn aanwezigheidsplicht.
Jordi (23) is tweedejaarsstudent sportmarketing en management (smm). Sinds zijn zevende jaar zit hij op de fiets en vanaf zijn achttiende fietst hij op semiprofessioneel niveau. ‘Ik fiets wedstrijden op topcompetitieniveau. Voorheen werd ik er ook voor betaald, maar door blessures is dat nu niet meer het geval. Dat is ook de reden dat ik met deze opleiding ben gestart. Vanwege mijn blessures wilde ik een vangnet hebben, want wat moet ik als ik niet meer kan fietsen? Dan heb ik in ieder geval een diploma’, zegt Jordi.
Topsportstatus
Maar is het een beetje te doen, vol voor je sport gaan en ook nog studiepunten bijeensprokkelen? Voor Jordi wel, ook al traint hij zes keer per week een of twee keer per dag en heeft hij elk weekend een wedstrijd: ‘Het lukt me vooral omdat ik van de hogeschool een topsportstatus heb gekregen.’
Sporters die uitkomen op de Olympische Spelen, Paralympische Spelen, WK’s, EK’s of vergelijkbare topsportevenementen krijgen van sportkoepel NOC*NSF een zogenaamde topsportstatus. Maar dat is niet de status die Jordi heeft. De hogeschool kan ook zelf een status aan een topsporter verlenen. Hierbij ligt de drempel vaak lager dan die bij NOC*NSF. ‘Er zijn hogescholen en universiteiten die uitsluitend kijken naar de lijst van NOC*NSF. Wij trekken dit breder en hebben ook onze eigen criteria’, zegt topsportdecaan Jan van Westrenen.
Om een status van de Hogeschool Rotterdam te krijgen moet de student aan een van de zes eisen voldoen die in de intentieverklaring Topsport – Onderwijsplatform Rotterdam staan. Deze verklaring is opgesteld in samenwerking met Topsport Rotterdam. Voor een status moet de student bijvoorbeeld een bondstatus hebben die is toegekend door de nationale sportbond of een status bij het Nationale Talentencentrum (NTC) of een Regionaal Talentencentrum (RTC). Ook krijgen studenten een status van de HR als ze in de selectie spelen bij een betaaldvoetbalorganisatie. ‘Als selectiespeler van NEC kun je van ons wel een topsportstatus krijgen, maar van NOC*NSF niet’, legt Van Westrenen uit.
‘Als selectiespeler van NEC kun je van ons wel een topsportstatus krijgen, maar van NOC*NSF niet.’
De intentieverklaring biedt een leidraad; wie al dan niet in aanmerking komt voor een status op de HR is echter niet in beton gegoten. Er is ruimte voor discussie en een individuele afweging door de decanen. Zo werd Van Westrenen een aantal jaar terug benaderd door een opleider van eredivisiescheidsrechters. ‘Hij vertelde mij dat ze een jonge veelbelovende scheidsrechter in opleiding hadden die bij ons kwam studeren en vroeg of wij een topsportstatus aan hem konden verlenen. Deze werd niet door de NOC*NSF afgegeven en daarmee ook door verschillende andere hogescholen niet. Als team hebben wij het hier even over gehad, maar natuurlijk hebben wij hem een status gegeven. Hieraan zie je dat wij flexibeler zijn dan NOC*NSF. Wij vinden het belangrijk dat studenten kunnen sporten en sporters kunnen studeren’, zegt Van Westrenen.
Geen aanwezigheidsplicht
Om de combinatie topsport-studie beter hanteerbaar te maken, stelt de hogeschool een aantal faciliteiten beschikbaar aan studenten met een topsportstatus. Ten eerste wordt soepeler omgegaan met de aanwezigheidsplicht die bij sommige vakken geldt. ‘Als de sporter is geselecteerd voor een NK, EK, WK of olympisch toernooi is het niet altijd mogelijk om aanwezig te zijn in de lessen’, zegt Van Westrenen. ‘Ook tijdens wedstrijddagen of trainingskampen wordt er soepeler omgegaan met de aanwezigheidsplicht, in de meeste gevallen vervalt die dan.’
Toetsdata worden al aan het begin van het studiejaar vastgesteld. Van Westrenen: ‘De tentamens staan vast. Daar kunnen wij geen uitzonderingen voor maken. Doordat het ruim van tevoren bekend is, gaan we ervan uit dat het lukt om deze dagen vrij te houden.’ Wanneer dat toch niet gaat, heeft docent sportmarketing en topsportbegeleider Wim Otte een oplossing: ‘Zodra een sporter het tentamen niet kan maken, bijvoorbeeld door het deelnemen aan een toernooi of belangrijke wedstrijd, dan wordt de herkansing zijn eerste kans. Als deze niet wordt gehaald, krijgt de student een extra kans.’
Ook biedt de hogeschool flexibele lesroosters. Daarbij wordt gekeken naar trainingsschema’s en wedstrijddagen. ‘Het is echt maatwerk’, zegt Otte. ‘Elke keer is het weer een uitdaging om het zo passend mogelijk te maken. Topsport is onregelmatig. Het kan zomaar zijn dat een sporter zich ineens plaatst voor een toernooi, waardoor het rooster weer moet worden aangepast. Dan is mijn taak als begeleider om hem te helpen en te kijken of we het kunnen oplossen.’
Een-op-eenbegeleiding
Niet alleen faciliteiten zijn belangrijk, ook de extra begeleiding op de HR wordt als positief ervaren. Er is een speciaal decanenteam voor topsporters waar zij met eventuele problemen terechtkunnen. Van Westrenen: ‘Sinds een aantal jaar is het topsportproces grotendeels gedigitaliseerd. Maar als een student behoefte heeft aan een gesprek met een decaan, kan dat natuurlijk ook en dan nemen wij daar de tijd voor. Een groot deel van onze topsporters studeert aan de opleiding sportmarketing en management. Daar is de begeleiding haast een-op-een, onder de vleugels van Wim Otte.’
Wielrenner Jordi Talen is een van de studenten van Otte. ‘De band met hem is heel goed’, vertelt Jordi. ‘In eerste instantie probeer ik alles zelf op te lossen. Als dat niet gaat, kan ik altijd rekenen op de hulp van mijn begeleider. Hij maakt tijd voor mij en daarnaast kan ik goed met hem praten.’
Eerste e-sporter
Volgens Van Westrenen hebben niet alle topsporters behoefte aan begeleiding. ‘Vaak komen ze er zelf uit.’ Dat geldt in ieder geval voor derdejaars business IT & management Steven Groeneveld (20). Hij is de eerste e-sporter op de HR met een status. Omdat er ook voor e-sports WK’s plaatsvinden, kunnen zij een topsportstatus krijgen op de hogeschool.
Ondanks dat hij zijn studie goed kan combineren met het gamen, heeft Steven ervoor gekozen om een topsportstatus aan te vragen. Steven: ‘Soms heb ik toernooien waarvoor ik vrij moet krijgen. Met een status vervalt de aanwezigheidsplicht. Extra begeleiding daarnaast heb ik niet nodig. Het gaat goed met mijn studie.’
Steven is vroeg begonnen met gamen. ‘Toen ik vijf was, zat ik al achter de computer videospellen te spelen. Mijn vader, oom en neef deden dat ook en ik ben er dus mee opgegroeid. Sinds een jaar heb ik me echt ontwikkeld in de e-sportgame Counter-Strike. Dat is de reden dat ik de topsportstatus ook pas in mijn tweede studiejaar heb gekregen. Ik speel het inmiddels op hoog niveau. Ik verdien er ook geld mee, al is het nog niet genoeg om van te kunnen leven.’
Studierendement
Versoepeling van de aanwezigheidsplicht, extra toetskansen, flexibele roosters en persoonlijke begeleiding: het klinkt mooi. Maar bieden we topsporters hiermee voldoende handvatten in het combineren van twee tijdrovende en veeleisende bezigheden? Kunnen ze hierdoor ook succesvol zijn in hun studie?
Cijfers over het studierendement van de circa 120 topsporters op de HR zijn er niet, maar de indruk is dat ze het goed doen. Volgens Otte is het begeleiden van topsporters zelfs makkelijker dan bij ‘normale’ studenten. ‘Topsporters hebben veel discipline. Zij zijn gewend te werken met schema’s en kunnen goed plannen. Dat zie je ook terug in het schoolwerk en dat maakt het begeleiden een stuk makkelijker.’
Uitzondering: de voetballers
Met voetballers is het een ander verhaal. Voor die groep schieten de huidige voorzieningen tekort. Van Westrenen: ‘Voetballers trainen vaak dagelijks van 10.00 tot 13.00 uur en dan ineens weer van 11.00 tot 14.00 uur. Dat maakt het voor ons onmogelijk om een aangepast rooster aan te bieden, laat staan dat zij lessen kunnen volgen. Momenteel zijn we wel in gesprek met de betaaldvoetbalorganisaties om te kijken of er een regeling kan komen tussen clubs en scholen. Ook gebeurt het dat voetballers na de ‘O 19’ (onder negentien jaar) naar het eerste elftal mogen. In dat geval verdienen zij zoveel dat school geen prioriteit meer voor hen heeft.’
Sowieso is het voor voetballers lastiger om hun sport met studie te combineren omdat zij een teamsport doen. Van Westrenen. ‘Je bent individueel als sporter dan minder belangrijk. Een training wordt niet verzet omdat jij lessen moet volgen. Bij individuele sporten wordt er vaak wel rekening mee gehouden.’
‘School staat op de eerste plaats en daarna pas het gamen.’
Op schema
Jordi kan inderdaad zelf zijn planning maken en dat geldt ook voor Steven. Alleen de wedstrijddata liggen vast. Jordi loopt qua studie netjes op schema. Steven gaat volgend jaar afstuderen. Ook hij studeert nominaal, ondanks een flinke investering in zijn sport.
‘Per week oefen ik vier of vijf avonden van zeven tot elf uur’, vertelt Steven. ‘Tijdens deze uren zijn de meeste teams online.’ Maar als er écht een keuze moet worden gemaakt, is school toch het belangrijkst voor Steven. ‘School staat op de eerste plaats en daarna pas het gamen.’
Jordi is vooral blij dat hij die keuze niet hoeft te maken. ‘Wielrennen is mijn passie. Dat is en blijft het leukste om te doen, ook al weet ik dat school niet onbelangrijk is. Vooralsnog ben ik tevreden met hoe het gaat en dat ik beide kan blijven doen.’
Tekst: Billie Twigt
Foto’s: via Jordi Talen en Steven Groeneveld
Gamen is geen sport, net als korfbal.