Feyenoord-legende Coen Moulijn: ‘Straatvoetbal is de basis van alles’
Gepubliceerd: 4 January 2016 • Leestijd: 5 minuten en 3 seconden • Interview Dit artikel is meer dan een jaar oud.Vandaag is het vijf jaar geleden dat Coen Moulijn overleed. Deze legendarische Rotterdammer voetbalde van 1955 tot 1972 de sterren van de hemel bij Feyenoord, toen een winning team. Vlak voor het WK in 2010 plaatste Profielen dit interview met hem.
Het Feyenoordlegioen is gewend te lijden. Dat zei journalist Hugo Borst vier jaar geleden in ditzelfde blad. En al viel het afgelopen seizoen best mee, toch zat Rotterdam weer met samengeknepen billen toe te kijken hoe uitgerekend aartsrivaal Ajax over Feyenoord heen denderde tijdens de Bekerfinale. Even voor de jonge lezers: ooit was dit allemaal anders. In de jaren zestig, begin zeventig beleefde Feyenoord glorieuze tijden. Natuurlijk moest het landskampioenschap weleens worden afgestaan aan Ajax, maar daar stonden ook eigen landstitels tegenover en – zoet hoogtepunt – het winnen van de Europacup in 1970. Een van de sterspelers uit die tijd was Coen Moulijn. Vorig jaar werden zijn grote verdiensten geëerd met een vierenhalf kilo wegend boek én een standbeeld bij De Kuip. Profielen sprak hem in zijn modezaak in Zuidwijk.
U heeft leren voetballen op straat, in het Oude Noorden. Er bestaat veel romantiek over straatvoetbal. Is dat terecht?
‘Jazeker, straatvoetbal is de basis van alles. Mijn vader werkte in een blikfabriek. Elke dag maakte hij in zijn pauze een bal voor mij, van papier. In het begin stuiterde die een beetje, maar na een half uur lekker voetballen was er niet veel meer van over. Soms speelden we ook met een tennisballetje, als we er geld voor hadden. Van zo’n kleine bal word je heel behendig. Je moet razendsnel denken en doen. Je moet op het balletje letten, op je tegenstanders, op de putten en drempels. We deden vaak een ‘matchie’, zo noemden we dat: vijf tegen vijf of zes tegen zes. Voor een voetballer is het de beste leerschool die er bestaat, beter dan een club. Ik denk weleens: Kon ik mezelf maar terugzien, als jongen van tien, voetballend met zo’n klein balletje. Daar zou ik heel wat voor over hebben.’
U was als linksbuiten één van de architecten van de succesjaren van Feyenoord. Dankzij uw voorzetten werden er vele goals gemaakt. Toch vertelt u vaak dat u van nature een linksbinnen bent.
‘Ik was de aangever. Feyenoord had een paar goede afmakers zoals Cor van der Gijp en Ove Kindvall. Die hadden een goalinstinct, maar ik kon die bal goed bij hen bezorgen. Toch heb ik altijd de overtuiging gehad dat ik als linksbinnen beter tot mijn recht zou zijn gekomen. Zo ben ik ook ooit bij Xerxes begonnen. Bij Feyenoord vonden ze dat ik beter linksbuiten kon spelen. Omdat ik fragiel en klein was, zeiden ze tegen me: speel jij maar langs de lijn, dan hoef je die duels niet steeds aan te gaan. Of ik beter was geweest als linksbinnen, kan ik natuurlijk niet bewijzen. Maar dat denk ik wel.’
Kon ik mezelf maar eens terugzien als jongen van tien, voetballend met zo’n klein balletje.
Door uw positie als linksbuiten zat u dicht op het publiek.
‘In het stadion had je toen nog van die ouderwetse stoeltjes langs de zijkant. Daar speelde ik vijf, tien meter vandaan. Als ze hard riepen, kon je duidelijk verstaan wat ze zeiden. Ik was nooit ver van het publiek verwijderd, want ik had als linksbuiten ook duidelijke instructies om op mijn lijn te blijven.’
Was de afstand tussen de spelers en supporters toen kleiner dan nu?
‘Niet echt. Het was ook toen al zo dat je als speler buiten het veld werd afgeschermd. Ik mocht ook niet zo maar overal naartoe. Feyenoord hield mij goed in de gaten. Ze wilden liever niet dat je in een bepaald milieu terecht zou komen of aan het drinken zou gaan. Ze gingen je gangen goed na, en omdat je als Feyenoordspeler bekend was, wisten ze snel genoeg waar je geweest was. Je had een voorbeeldfunctie en dat moest je uitdragen. Gekkigheid heb ik nooit uitgehaald. Ik wist wel beter.’
U groeide met uw dribbels en voorzetten uit tot publiekslieveling.
‘Ik was individualistisch ingesteld en dat sprak het grote publiek aan. Ze zeiden indertijd dat er wel vijf- tot tienduizend mensen per wedstrijd speciaal voor mij naar De Kuip kwamen. Als ik een keer niet kon spelen, werd dat niet eerder dan een uur voor de wedstrijd bekendgemaakt. Ze waren bang dat het anders duizenden bezoekers zou schelen.’
U bent uw gehele voetbalcarrière bij Feyenoord gebleven. Waarom?
‘Voor mijn ontwikkeling zou het wel beter zijn geweest als ik ook nog voor een buitenlandse club was uitgekomen. Maar het was anders in mijn tijd. Ik had geen manager of zaakwaarnemer. Ik kwam uit een arbeidersgezin. Daar was niks mis mee, maar mijn vader was niet zakelijk ingesteld. Bovendien was men heel Rotterdam- en Feyenoord-minded en wilde men niet graag dat je wegging. Achteraf bekeken had ik het toch moeten doen. Het Nederlandse voetbal stelde in die tijd niet zo veel voor. De laatste jaren trainde ik wel twee keer per dag, maar toen ik begon als zeventienjarige trainde ik echt niet meer dan drie keer per week. Niet te vergelijken met het topsportklimaat bij buitenlandse clubs.’
U deed met Oranje wel internationale ervaring op.
‘Maar ook dat stelde niet veel voor. We speelden maar twee, drie wedstrijden per jaar. Ik geloof dat Van Bronckhorst al honderd wedstrijden voor Oranje heeft gespeeld. Mijn teller staat op 38. Ook heb ik nooit een EK of WK gespeeld.’
Oranje leefde in die tijd minder onder spelers. Klopt dat?
‘O ja. Als je ziet wat we nu meemaken, dat is geweldig. Dat hebben wij nooit gekend. In mijn tijd lag het zwaartepunt altijd bij de club. Dat was niet alleen zo voor ons als spelers, maar ook voor het publiek. Als er toen duizend supporters meereisden voor een uitwedstrijd was het veel.’
Hoe is dat nu voor u? Gaat uw hart harder kloppen als Oranje op het veld komt?
‘Natuurlijk! Dat spreekt je als oud-speler enorm aan. Ik zit niet met een oranje petje op voor de tv, maar ik volg de verrichtingen van het elftal nauwlettend. En ik hoop dat ze het goed gaan doen. Ik vind het al knap als ze bij de laatste acht komen. Het maximum haalbare is denk ik de halve finale.’
Als u terugkijkt op uw leven, dan heeft voetbal uw jeugd en jonge volwassenheid bepaald. Maar hoe belangrijk is het voetbal uiteindelijk voor u geweest?
‘Voetbal is nog steeds mijn leven. Ik ga elke veertien dagen kijken als Feyenoord thuis speelt. Jammer alleen dat Feyenoord de laatste jaren nooit meer kampioen wordt. Ik denk ook niet dat het snel gaat gebeuren. Het probleem is toch dat daar geld mee gemoeid is. Geld dat Feyenoord niet heeft. Ze hebben veel schulden. Jammer is het wel.’
Tijd om te gaan. Moulijn heeft een andere afspraak. Daarna moet de winkel weer open. Vele potten koffie gaan erdoorheen op een dag, want klanten komen nog steeds voor het persoonlijke contact met de oud-Feyenoorder. ‘En na een uur of vier is het ook wel eens een whiskytje of een wijntje.’ Met zijn 73 jaar is Moulijn de pensioenleeftijd ver voorbij en nog steeds aan het werk. ‘Toch gaan we het komende jaar wel afbouwen. De voorraad verkopen, langzaamaan afronden. Je merkt dat mensen door de crisis minder besteden. Vroeger kochten ze zo drie kostuums en twee combinaties, maar klanten zijn behoudender geworden. Het is tijd om te stoppen. Ik word toch ook een dagje ouder.’
Laat een reactie achter
Spelregels
De redactie waardeert het als je onder je eigen naam reageert.
Lees hier alle details over onze spelregels.
Aanbevolen door de redactie
Op zoek naar de essentie #3 – Mag onderwijs soms ook leuk zijn?
UIT: Een Russische onderzeeër weer laten werken in een zenuwslopende escaperoom
Eerstejaarstip: Studeren zonder vrees, gevecht of vlucht? Geef je hersens duidelijkheid!
Back to Top